De Metropolitaanse Kerkfabriek Sint-Rumoldus is belast met de materiële ondersteuning van de eredienst in de kathedraal. Dat betekent dat zij instaat voor het onderhoud van het kerkgebouw, het orgel, de liturgische kledij en het liturgisch vaatwerk, voor de aankoop van liturgische benodigdheden en de zorg voor het erfgoed. De uitvoering is in handen van de kerkraad.
De oprichting van de kerkfabrieken gaat terug tot de Franse tijd (1795-1814), toen het huidige België onder Frans bewind stond. In 1801 sloot Eerste Consul Napoleon Bonaparte, de latere keizer, een overeenkomst met de paus - een zogenaamd concordaat - om het conflict tussen Kerk en staat op te lossen. In uitvoering daarvan werd het beheer van de materiële goederen van de Kerk, die sinds de Franse Revolutie waren onteigend, in handen gegeven van kerkfabrieken. De inrichting, werking en bevoegdheden werden bij Keizerlijk decreet van30 december 1809 geregeld. Het onafhankelijk België nam het decreet over. In het kader van de Belgische staatshervorming werd de bevoegdheid voor de kerkfabrieken overgedragen aan de gewesten. Vandaag worden opdracht, werking en samenstelling van de kerkfabrieken geregeld door het Vlaams decreet van 7 mei 2004.
De kerkfabriek is een openbare instelling. Anders dan bij de gewone kerkfabrieken van een parochie is voor de kathedrale kerkfabrieken niet de gemeente maar de provincie aangesteld als voogdij-overheid. Omdat het aartsbisdom Mechelen-Brussel niet alleen de provinciegrenzen maar ook de grenzen van de gewesten overschrijdt, werd in 2018 een intergewestelijk samenwerkingsakkoord afgesloten dat de bevoegdheid voor de Kathedrale Kerkfabriek Sint-Rumoldus integraal overdraagt aan de provincie Antwerpen.