De eerste taak van de Metropolitaanse Kerkfabriek Sint-Rumoldus is de materiële ondersteuning van de eredienst. Dit betekent dat zij instaat voor het onderhoud van het kerkgebouw, het orgel, de liturgische kledij en het liturgisch vaatwerk. Ook zorgt ze voor de aankoop van hosties, miswijn en kaarsen. Verder betaalt zij de casuelen van priester en organist. De uitvoering van het mandaat gebeurt door de leden van de kerkraad.
De oprichting van de kerkfabrieken dateert uit het bewind van Napoleon. Tijdens de Franse Revolutie werden alle kerkelijke goederen onteigend en ter beschikking van de natie gesteld, onder het beding "op een behoorlijke wijze te voorzien in de kosten van de eredienst, in het onderhoud van de priesters en in de ondersteuning van de armen".
Onder de Convention Nationale en het Directoire werden de kerkelijke goederen echter verkwist. De beoefening van de eredienst werd afgeschaft en vele geestelijken werden vervolgd. Door het Concordaat dat Eerste Consul Napoleon Bonaparte op 15 juli 1801 afsloot met Paus Pius VII kwam hierin verandering : op 29 april 1803 werden de bisschoppen gelast tot instelling van de kerkfabrieken en het opstellen van functioneringsreglementen. De inrichting, werking en bevoegdheid werden bij Keizerlijk decreet van 30 december 1809 geregeld. Het onafhankelijke België nam het decreet over. De laatste wijzigingen dateren uit 2004.
Anders dan bij de gewone kerkfabrieken in ons land is voor de kathedrale kerkfabrieken niet de gemeente maar de provincie aangesteld als bevoogdende overheid. Aangezien het aartsbisdom de provinciegrenzen overschrijdt, viel de Mechelse kathedraal jarenlang onder het toezicht van de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant, Waals-Brabant en Brussel. Dankzij een intergewestelijk samenwerkingsakkoord werd deze bevoegdheid in 2018 volledig overgedragen aan de provincie Antwerpen.