Als kind zong Oscar Depuydt al in het koor van de Sint-Salvatorkathedraal in zijn geboortestad Brugge. In 1870 kwam hij in Mechelen wonen, een verhuis die kan verklaard worden doordat hij wees was geworden en onder de hoede werd genomen van een pleegvader. Hoe de rest van zijn muzikale vooropleiding eruit zag, blijft onduidelijk (de meeste bronnen houden het op "enkele voorbereidende lessen"), maar in elk geval werd hij in 1877 orgelleerling van Tilborghs in het Gentse Conservatorium, waar hij ook harmonie, contrapunt en fuga volgde onder leiding van Miry en Samuel. Hij behaalde diploma’s harmonie (1880), orgel en contrapunt (1881) en fuga (1882). Al aan het einde van 1880 was hij benoemd als organist van de Mechelse O.L.V. van Hanswijck-kerk. Op 1 oktober 1881 werd hij organist van de Sint-Romboutskathedraal en in dezelfde periode kreeg hij ook een aanstelling als pianoleraar aan het Sint-Romboutscollege. Hij bleef zijn hele verdere leven - 45 jaar lang - organist van de kathedraal en dwong van daaruit groot respect af als kerkmusicus.
Toen Edgar Tinel in 1896 werd aangesteld als leraar contrapunt en fuga in het Brusselse Conservatorium, moest hij in het Lemmensinstituut, dat hij toen leidde, de hogere cursus piano en orgel in goede handen geven. Het is opvallend dat Tinel daarbij koos voor een leerling die niet afkomstig was uit zijn eigen school, maar de keuze voor Depuydt bleek de juiste. Depuydt nam ook de lagere cursus begeleiding en contrapunt van Tinel over en begon orgel- en harmonielessen te geven in het Groot Seminarie. Toen in 1904 de Mechelse afdeling van de Belgische Sint-Gregoriusvereniging werd opgericht, stond hij samen met Aloys Desmet aan de wieg ervan. Depuydt bleef zijn hele verdere leven verbonden met het Lemmensinstitituut.
Toen directeur Aloys Desmet in juli 1917 overleed, in volle oorlogsperiode, had dit de genadeslag geweest kunnen zijn voor de school, zo schrijft de redactie van Musica Sacra in 1927, "ware het niet [dat] die andere taaie strijdmakker, de onvergetelijke Depuydt, gesterkt door een optimistisch-onwrikbaar vertrouwen in een beter toekomst, op zijn post [was] gebleven. Benevens zijn menigvuldige bezigheden als orgelist der Metropolitane kerk en leeraar van orgel en harmonie aan het Groot Seminarie, wist deze, maandenlang, gansch alleen, de studenten in het gesticht werk te geven en voort te helpen."
Depuydt gaf begin jaren 1920 onder meer orgelles aan de jonge Flor Peeters, die er een blijvende waardering voor Depuydt overhield. Flor Peeters volgde Depuydt niet alleen op als orgelleraar aan het Lemmensinstituut, maar ook als organist van Sint-Rombouts na Depuydts overlijden in 1925. Andere leerlingen van Depuydt waren Jules Van Nuffel, Jules Vyverman, Staf Nees en Arthur Meulemans.
Depuydt was vooral bekend als kerkmusicus in hart en nieren, met een groot talent voor liturgische orgelimprovisaties. Tijdens het huldebetoon dat hem in 1906 in Mechelen werd gebracht tijdens de viering van zijn 25 jaar organistschap van de Kathedraal, zei hij over de kerkmuziek in zijn dankwoord: "Arme wees zijnde, was ik volgens den regelmatigen loop der zaken voorbeschikt om stillekens door de wereld te sukkelen. De Allerhoogste nam mij onder zijne vaderlijke bescherming, strooide in mijne ziel het zaad der schoone muziekkunst, deed het ontkiemen, schonk mij de talenten en gaf mij de gezondheid om gedurende 25 jaren onafgebroken in St.-Rombauts [sic] prachtigen tempel mede te werken aan de opluistering van de goddelijke diensten. […] Dank aan de christene kunst ben ik van uit mijnen nederigen stand opgeklommen tot de eervolle ambten die ik tegenwoordig bekleed. Zij was de zaak, ik het werktuig."
Als componist schreef hij vooral orgelmuziek, waarbij de bundel Verzameling van Orgelstukken lange tijd vaste literatuur was op menig hoogzaal. Ook motetten en enkele liederen werden uitgegeven, naast begeleidingsboeken voor het Gregoriaans zoals Manuale Organistae (1896) of het overigens nog vaak gebruikte Organum Comitans, dat hij samen met Alfons en Aloys Desmet uitgaf in 1906-1907 en dat verschillende herdrukken kende.
In 1921 vierde Depuydt het zilveren jubileum van zijn 25-jarige dienst als orgelleraar aan het Lemmensinstituut, en bij die gelegenheid werd hij benoemd tot Ridder in de Leopoldsorde.
Bij zijn overlijden roemde Muziek-Warande "den eenvoudigen en zoo verdienstelijken kunstenaar"; "Hij leefde onder ons, als een tijdgenoot der kunstenaars van vroeger dagen, kalm en bedaard, met een goedigen glimlach op het gelaat, met zijn vollen rijkdom van traditioneele muziekkennis, ongeloovig opziende naar de grillen en grappen der nieuwste muziek, en tevens ook welwillend gestemd jegens al wat hem ernstig voorkwam, en met gezond oordeel keurend wat goed en gaaf is, al schijnt het bijwijlen nóg zo nieuw."
© Studiecentrum voor Vlaamse Muziek vzw - Annelies Focquaert
Ontdek het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek