Salvator I
Salvator I werd samen met de nog bestaande klok Maria gegoten op 16 maart 1498. De opschriften van Salvator I zijn onbekend, zoals ook de naam van de gieter. Alhoewel... Aangezien er sprake is van het samen gieten van Maria en Salvator, en Maria door Symon Waghevens gegoten werd, kan het bijna niet anders dat Salvator I ook door die Mechelse klokkengieter gegoten werd. De grote Salvator heeft 131 jaar stand gehouden, ook tijdens de woelige geuzentijd. Een zekere Heynrick Van den Bossche (werkman) zorgde dat deze grootste klok niet geroofd en afgevoerd werd.
Op 30 mei 1629, om vijf uur ’s morgens, barstte Salvator tijdens het luiden voor een algemene biddag. Er zou een stuk uit de rand geslagen zijn. Na dit voorval werd er een document opgemaakt waarin bepaald werd dat de klokkenluiders verantwoordelijk zijn voor het blokkeren van de hamers van de speeltrommel zodat deze zich niet in het bewegingsveld van de klok kunnen bevinden tijdens het luiden. Om de hamers te blokkeren zijn speciale haken voorzien. Die houden de hamer van de klok weg als ze geluid wordt. Dit is vandaag nog steeds functioneel; zeker sinds het in terug dienst stellen van de speeltrommel in 2009.
Salvator II
De Mechelse klokkengieters Peeter De Clercq en Peeter Van den Gheyn kregen de opdracht om Salvator I te hergieten. Op 23 juli 1638 (negen jaar later) werd Salvator I naar beneden gelaten en weggevoerd op een wagen getrokken door kinderen, maar nauwelijks op de IJzerenleen gekomen brak de as van de kar. De klok bleef daar enige dagen liggen. De eerste klokkengieterij Van den Gheyn was in de Oude-Brusselse-straat gelegen. Op 7 september 1638 werd Salvator II op het Sint-Romboutskerkhof gedoopt en omhoog gehesen.
Omstreeks 1776 werd Salvator II op vraag van Kardinaal de Franckenberg "uitgedraaid", omdat zij niet mooi in akkoord luidde met de rest van de klokken. Met uitdraaien bedoelt men het weghalen van brons aan de binnenzijde van de klok, waardoor de toonhoogte gewijzigd wordt. Een gevolg van dit uitdraaien is dat de binnenkant van de klok groter wordt. Hierdoor moest de klepel verlengd worden. De Mechelse grootsmeden konden een werk van die omvang niet uitvoeren, dus gaf de stadsmagistraat toelating om de klepel naar Brussel te zenden. Op 27 april 1828, de derde zondag na Pasen om 9 uur, barstte Salvator II tijdens het luiden voor een speciale koordienst. Een jaar later poogde een zekere Constantinus Tollenaar om de barst op de toren zelf toe te smelten. Op 1 juni 1829 om 2 uur in de ochtend vatte hij zijn waagstuk aan. Op een grote ijzeren plaat, juist onder de klok, werd een reusachtig vuur gestookt. Boven dit vuur voerde hij zijn riskant werk uit... Na veertien uur zwoegen was het werk klaar : de barst was behoorlijk dicht gesmolten. De klok werd een kwart toer gedraaid zodat de klepel niet op de herstelde barst zou slaan. De vreugde was echter van korte duur : enkele weken later barstte Salvator II opnieuw, en een nieuwe poging om de barst te dichten mislukte. Er was maar één oplossing : hergieten.
Salvator III: de huidige klok
Salvator II bleef twaalf jaar gebarsten in de toren hangen. Op 11 november 1843 werd een vurig pleidooi gehouden om de herstelling niet langer uit te stellen. Henri-Francois Van de Velde, ingenieur van de provincie, nam contact op met klokkengieterij Van Aerschodt uit Leuven en op 5 oktober 1844 werd de klok in de toren in stukken geslagen. Met de brokstukken werd in het werkhuis van Van Aerschodt Salvator III gegoten. De klok werd van Leuven naar Mechelen gebracht op een met bloemen en guirlandes versierde wagen getrokken door vijf paarden. Tussen Kampenhout en Mechelen stonden honderden kijklustigen de wagen op te wachten. Langs de Leuvense Steenweg, de Hanswijkstraat en de Bruul stonden tal van politiemannen met brandende fakkels in de hand. Het was immers al donker toen de wagen eindelijk Mechelen bereikte. Bijna op de Grote Markt aangekomen brak de draaispil van de wagen... wat al eerder gebeurde met Salvator II herhaalde zich dus.
Op 26 november wijdde kardinaal Sterckx Salvator III tijdens een grootse plechtigheid op de Grote Markt. De klok was opgehangen in een tijdelijke klokkenstoel versierd met rode draperieën. De markt zag zwart van het volk. Om 13 uur begon de plechtigheid met beiaardspel en klokkengelui. Jan Vervloet vereeuwigde de wijding van Salvator III op een schilderij (collectie Stedelijke Musea Mechelen). Nadien had men twee dagen nodig om de klok langs de buitenkant in de toren te hijsen. Enkele galmborden en stenen kolommen zijn tijdelijk weggenomen om de klok binnen te krijgen.
Salvator is de eerste van de zes luidklokken die elektrisch kon luiden, en dit sinds 1915. Al gauw werd duidelijk dat de klepel te licht was om een mooie, sonore klank te bekomen. De smeden van het Arsenaal hebben de klepel hersmeed en verzwaard tot 250 kg.
Gewicht
Over het gewicht van Salvator III bestaan nogal wat tegenstrijdigheden. Het bordje bij de klokken zelf en de beiaardbrochure van 1914 houden het op 8.884 kg. In de beiaardbrochure van 1908 staat echter dat Salvator 8.146 kg weegt. Volgens de berekeningen van campanoloog André Lehr zou zij maar 7.924 kg wegen. Hij baseerde zich op de diameter, de frequentie van de grondtonen en de profielconstante van de klok. De originele afrekening van de klokgieter Van Aerschodt, overgenomen door F.R. Steurs in zijn werk "De toren van de Sint-Romboutskerk te Mechelen", geeft het gewicht weer op 8.129 kg. Daarmee is Salvator III nog steeds een van de zwaarste klokken van het land. Hoewel ze tegenwoordig qua gewicht door tal van andere klokken voorbijgestreefd wordt, zijn er in België slechts twee zwaardere luidklokken te vinden : de “Vredesklok” in de Basiliek van Koekelberg (1964) en de “Mariaklok” in de kathedraal te Doornik (1843). Beiden wegen ruim negen ton.
Grootte en versiering
Salvator heeft 2,32 m doorsnede en als toon Fa kruis. Bovenaan is de gehele omtrek van de kop versierd met slingers en guirlandes, afgewisseld met gotische ramen en nissen waarin talrijke heiligenbeeldjes staan. Te midden van de flank staat langs de voorzijde een Salvatorbeeld (Jezus-Verlosser) en langs de achterzijde het wapenschild van de stad Mechelen met de spreuk ‘In Trouwen Vast’. Het naar het Nederlands vertaalde opschrift luidt : "Salvator, onder deze mijn voormalige naam, driemaal hergoten; gewijd door de Eminente Heer Engelbert Kardinaal Aartsbisschop [i.e. Kardinaal Sterckx, aartsbisschop van Mechelen van 1832 tot 1867]. Aanvaarden het peter- en meterschap: Heer Baron de Steenhault de Waerbeeck, Ridder van het Ere-Legioen, Stadhouder en weledele Dame de Senraey, weduwe van de Heer de Bors, eertijds stadhouder 1844 [gevolgd door Leopold I, Koning der Belgen en de namen van burgemeester en schepencollege]. Uit het publiek en privé brons zorgvuldig hergoten. Andreas Lodewijk Jozef Van Aerschodt-Van den Gheyn goot mij te Leuven."